bladzijde 67 68 69

het vermogen der lucht, pressie uit te oefenen op het ding; hij doorboorde het Al, hij stéég, gestuwd door de onnoemelijke vaart, welke mensch en wapen hem in-zond. Hij zoude nóóit ofte nìmmer wederkeeren!

Vrienden, dit besef deed mij zwijmelen… Gelijk een tastbare boodschap van de aarde der menschen zou mijn pijl hemel en God-zelve bereiken. Sic itur ad astra.1

Maar nòg beidde ik.

Twee stonden aaneen spiedde ik den hemel af op het geschatte punt. Géén streepke, géén pijl! Nooit was ik bewogener in het hart, nooit gelukkiger. Ik weet niet meer, hoe ik uit den toren in de pastorij ben beland.

Edoch, Benedictus Poncke is een voorzichtig man, zoo voorzichtig gelijk de tegenwoordige paus van Rome met een mirakel. Tien dagen lang vroeg ik ieder kind, van bemel tot bengel: hebt gij, of één uwer, ongeveer dáár en dáár een pijl gevonden? Neen? Welaan, deze stuiver wordt de uwe, wanneer gij den pijl te ontdekken weet en hem mij op de pastorij brengt.

Mijne goede Vrienden: niet één der kinderen kwam mij het begeerde bieden! Ik wist voorgoed: dàt is de Eeuwigheid: een pijl ten hemel schieten, die geen aardsch oog meer waarnemen zal. Wie uwer twijfelt er thans nog aan de Eeuwigheid?, besloot Pastoor Poncke triomfant.

— Uw pijl, eerwaarde, keft voorzichtig Mijn-Heer Spiessens ertusschen, — wie vertelt u, dat hij tòch niet is gevonden, door iemand anders, man of vrouw…

— Man of vrouw had haar mij onverwijld doen geworden, want elk mijner pijlen voert als afschrift mijn naam! (Er waarde almeteens iets van droefenis in zijn stem en gelaatsuitdrukking)

— Of waart gìj wellicht de vinder… ?