bladzijde 257 258 259

beneden, stamt van de overige Vrienden, van wie ik mij seffens verafscheiden wil — : …Ik schenk der Heilige Moederkerk — hebt gij ’t, Notarius? — …der Heilige Moederkerk niemendal, daar ik Haar reeds mijn gansche leven gaf, hetgeen de Liefde is waarvan Sint Paulus spreekt.

Item. Ik geef mijne geliefde Parochianen mijne innige groetenis en de verzekering van mijn gebed voor hen, hierna, in het Rijk der Eeuwigheid.

Dit is mijn uiterste wil, ten getuige waarvan mijne naamteekening strekke, hieronder gedeponeerd op den — hoeveelsten hebben wij, mijn Vriend? — — Den drij-en-twintigsten, zegde Mijn-Heer Vercuyck.

— Alzoo: op den drij-en-twintigste van Lente-maand Anno Domini1 1786.

De veder gribberde over het papier.

— Gedáán, zegde Mijn-Heer Vercuyck, en hij zaaide een handvolleken fijn zand over het geschrevene en beidde.

— Een schóón testament! Nietwaar, mijn Vriend? Gij vervaardigt ze dusdanig niet elken dag…

— Neen… neen, antwoordde Mijn-Heer Vercuyck verstrooid en liet behendig het zand weêrom in het glazen potteke riezelen.

— Dróóg, keurde hij.

— Tja, sprak Pastoor Poncke op mijmerenden toon, — tja, mijn Vriend, ik heb zonderling gelééfd en ik stèrf zonderling en ik kan het begrijpen, dat de Kerk zich een tikske voor mij schuwde. Héé, ware ìk de kerk, ik beleed het eender standpunt.

Mijn-Heer Vercuyck was opgerezen en bood met een hoofsch gemeende nijging Pastoor Poncke het op de map rustend testament ter onderteekening aan.

— Bij dìt streepke, alstublieft, Eerwaarde.

Moeizaam krabbelde Pastoor Poncke zijn naam neder: