een artikel uit De Tijd van 14 februari 1942

SPIEGEL DES TIJDS

DE MOEILIJKE NATUUR

Het is moeilijk over de natuur te schrijven, moesten wij laatst verzuchten, nadat wij in ons ondergesneeuwd tuintje van vijf bij vijf al te wonderlijk met het wonder der lente hadden omgesprongen. Een lezer, van beroep veilingmeester, biedt ons nu tot troost het gezelschap van Jan H. Eekhout aan. Deze laat in zijn boek „Pastoor Poncke” op bladzijde 63 het volgende fruit op tafel verschijnen: guldelingen, reinettes, meizoeten, maagden, napolitanen, krieken, druiven, manderijnkens. En luistert nu naar onzen veilingmeester:

„Ook met de meest moderne koelmachines en bevriezingsinstallaties is het nog onmogelijk een dergelijke combinatie op te dienen. Guldelingen zijn herfstappels. reinettes winterappels, meizoeten vroege zoete appels, maagden herfstperen, krieken zijn kersen en zijn dus rijp in den vroegen zomer, druiven rijpen in het najaar en mandarijnkens rijdt Sint Nicolaas.”

Op bladzijde 92 „reikt het graan efkes tot boven de knieën en door de droogte zijn het maar heel magere korrelkes”, terwijl op bladzijde 94 „de salade in het moeshoveke zoo triest verschrompeld” is.

„Alleen”, aldus weer onze veilingmeester, „wanneer het koren dien zomer buitengewoon vroeg is gerijpt en de salade in een heel late periode voor de zooveelste maal werd ingezaaid, kan een en ander nog juist samenvallen. Doch ten tijde van het rijpende graan kan men beter de boontjes laten verdorren en verschroeien.”

Wat is het toch veel aangenamer, zich aan een ander te kunnen spiegelen, dan dit aan zich zelf te moeten doen!