bladzijde 161 162 163

Gij wilt gaarne goeddoen, natuurlijk. Maar ge moet u niet te plots verheugen over de kans glorieuzer te zullen sterven dan gij vóórdezen te verscheiden meende. De duizendkrankte verdraagt geen schokken. Ge zoudt eensslags dood op uw zate kunnen zitten. Neen, zwijg. Mat u niet af, bidde ik u. Laat mìj maar aan het woord. Het woord is mijn stiel. En ik ben een menschenkenner. Laat mij betijen en het zal u zijn alsof gij door mijn mond u-zelve verneemt, de spraak van ùw wijd hart. Och, wat geldt u thans nog uw deel van de winter-ate? Niemendal. Uwe voeten staan in den dood. Zaak is het, den hemel te bereiken. Hoe slaagt men daar beter in, dan door uwen medemensch aan den nood te ontrukken! Gij weet immers het woord van den heiligen Augustijn: Ante fores Gehennae stat Misericordia, et nullum misericordem in illum mitti carcerem permittat, hetwelk beduiden wil, dat voor de hellepoort de Barmhartigheid staat teneinde te verhinderen, dat een mild man in het helsch gevang belandt. En zegde Ons-Heer niet: Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschiedden! En: Gij zult uwen naaste liefhebben gelijk u-zelve! Ei-lieve, gij zijt niet van het slag, dat bidt: — Zilver, href="spreuken.html" class="verwijzingspreuk">eleyson! Verhoor ons. Goud, eleyson! Verhoor ons. Zilver, verhoor ons! Goud, verhoor ons! Goud, vader der menigte, erbarm u onzer! Goud, soulaas der wereld, erbarm u onzer! Goud, almachtige, erbarm u onzer! Tja, wat maalt gij dus om een paar aardsche goederen!… Stil, mijn vriend. Laat de blijdschap niet te hoog in u òp slaan. Uw hart is niet sterk. Nochtans ben ik van gedacht, dat uw offer wel eens aan dit hart ten goede zoude kunnen komen, mits gij matige blijdschap betracht. Het zou een soortement van mirakel zijn, maar mirakelen zijn minder zeldzaam dan gij bevroedt. Nu ter zake geschreden. Uw winterpart, gij zijt geen gulzigaard bij mijn weten, zullen wij soberkes uitmeten. Ik zie daar een baken spek. Héé, het valt makkelijker een baken spek te helften dan