— Elkendeen in Damme zegt het… Pruyck zegt: — Er zit ’s nachts een sterre in de lucht met een staart. Nu wéét ge ’t.
— Het einde van de wereld nabij…, zegde Pastoor Poncke traag. En balsemend: — Och, gij behoeft voorloopig niet vervaard te zijn. Nochtans — wèlk einde vermeent gij?
— Is er méér dan één?, vraagde Katrijne verbaasd.
— Héé, twéé zijn er—, twéé, sprak Pastoor Poncke diepzinnig. — Het groote wanneer ìk verschei, het kleine wanneer gìj sterft, Katrijn.
En monkelend om deze, louter door hèm gewaardeerde vondst stapte hij ter boekerij.