— Van een misvormd mensch gelijk ik, Mijn-Heer Pastoor, moogt ge niet alles verwachten. Ik geef toe gebrekkelijk in mijn werk te zijn, zoo gebrekkelijk lijk het mij verleend lichaam is.
— Uw lichaam is niet gebrekkelijk.
— Zoo — en mijn bochel dan?
Pastoor Poncke betastte uitvoerig Cornelis bochel en verzuchtte: — Corneel, Corneel, gij verwijt uwen Schepper valschelijk. Uw bochel dunkt mij zoo volkomen als maar mogelijk is. Daarom moest gij God diep erkentelijk wezen.
bladzijde 40