de Vlaamse woorden met een L

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
labeuren
werken (van labore)
lachen
verleden tijd: loechen
laken
afkeuren; wollen stof
lamenteeren
weeklagen, jammeren, kermen
larie-kal
flauwekul
lavei-zuchtig
gemakzuchtig
laveien
lanterfanten; al rondlopend voedsel zoeken
lavoor
wasbekken, lampet
lawijt
lawaai, geluid
lawijten
lawaai, geluid maken
leep
slim, listig
lenden
taille
lendenen
benedenrug
lentemaand
maart
lest
laatst
lijk
gelijk, net als
lijnwaad
linnen, linnengoed
litaneeren
smeekbeden opzeggen; klagen
livrei
uniform van een mannelijke huisbediende
lochting
tuin, hof
lommer
schaduw
luiken
sluiten, dichtdoen; verleden tijd: loken
luim
gril, kuur
lurpen
slurpen
luttel
geringe hoeveelheid, weinig