de Vlaamse woorden met een P
- paap
- rooms-katholieke geestelijke
- pagadder
- kleine jongen, kwajongen
- parochiaan
- iemand die tot een parochie behoort
- parochie
- deelgemeente (van een grotere kerkgemeente)
- passeeren
- voorbijgaan, aflopen
- pastorij
- (ambts)woning van een pastoor
- patiƫntie
- geduld
- peeke
- man of kerel
- peinzen
- denken
- peizen
- denken, peinzen
- peluw
- hoofdkussen
- pert
- streek
- pieren
- kijken
- pimpampoen
- lieve-heersbeest
- plegen
- doen; gewoon zijn; verleden tijd: plachten
- polk
- slaapplaats, bed
- pommade
- haarzalf
- ponjaard
- korte degen
- poover
- gering
- pooze
- poosje, tijdje
- popel
- populier
- postillon
- koerier die de post overbrengt
- pramen
- dwingen, aansporen, aanzetten tot
- prelaat
- titel van geestelijke met eigen rechtsgebied: (aarts)bisschop, abt en prior
- preludeeren
- inleiden, inspelen op iets dat nog komen moet
- pressen
- drukken
- pressie
- druk
- prise
- snuif
- priseeren
- snuiven
- processie
- kerkelijke optocht of ommegang
- pront
- precies
- proper
- netjes
- puid
- puit = kikker