- farceren
- vullen
- fazelen
- smoezen, fluisteren
- femelen
- vroom praten op een zeurende manier
- festijndisch
- feesttafel
- festoen
- slinger, guirlande van groen en bloesems of vruchten
- fleemen
- zoetig vriendelijk praten, mooipraten
- flericijn
- jicht, reuma
- flikken
- oplappen; klaarspelen
- flooien
- flikflooien = met baatzuchtige bedoelingen vleien
- fluks
- snel
- foliant
- groot boek
- foor
- kermis, jaarmarkt
- frak
- jas
- frisuur
- kapsel