de Vlaamse woorden met een T
- taken
- raken
- talen
- spreken
- tampen
- roepen, klinken
- teerling
- dobbelsteem
- teljoor
- eetbord
- temen
- lijmerig spreken
- tempeest
- noodweer
- tenden
- tot het einde, ten einde
- teneinde
- om
- terten
- treden, gaan
- teugen
- drinken
- tiegen
- trekken, gaan
- tijgen
- trekken, gaan
- tik
- hoofddeksel
- tjoefelke
- koosnaam
- tondeldoos
- kokertje met gebrand linnen of zwam, door een vonk uit een vuursteen aan het gloeien gebracht
- tonsuur
- de geschoren kruin van priesters
- toog
- kleed
- torment
- marteling, kwelling
- torsen
- dragen
- traam
- tralie
- treffelijk
- goed
- tres
- opgenaaid, gevlochten bandje van zijde, zilver- of gouddraad
- tresoor
- waardevol voorwerp, schat
- tronie
- gezicht
- trunten
- nietigheden, bagatellen; kletspraat
- tuchthuis
- gevangenis
- tuim
- gril, bui