een artikel uit de Nieuwe Vlaardingsche courant van 17 november 1941

Van boeken en schrijvers.

PASTOOR PONCKE, door Jan H. Eekhout.

Uitgave G.F. Callenbach n.v., Nijkerk.

Prijs gebonden ƒ3.05. Voor abonné’s op de Nobelreeks ƒ1.47.

In twee vrij snel elkaar opvolgende romans heeft Jan H. Eekhout nu al gegrepen naar (min of meer legendarische) figuren uit de historie; eerst Uilenspiegel, nu Poncke. Een opmerkelijk weleens te betreuren feit, die vlucht uit het heden. Eekhout’s laatste werken waren daardoor verre van „gezond” actueel, in den zin dat zij de brandende problemen onzer dagen (en dat heusch niet te eng bedoeld) behandelden.

De gestalte van pastoor Poncke is tot Eekhout gekomen uit vergeelde papierbladen, bedekt met het verbleekte schrift van een onwennige hand, de hand van een ouden boer uit de zestiger jaren, wordt in de „binnenleiding” verteld. 7

Pastoor Poncke was een zeer bijzonder „onbestaanbaar” man, waarvan Baljuw Hemerijck aan Mijn-Heere Laresse, rechtskundige binnen Gent in Vlaanderen schreef: „Paap Poncke sprak — buiten de door hem beleden eerste en laatste waarheid — zichzelve duizendwerven tegen en alle duizend keeren had hij nochtans het grootste gelijk van de wereld”. 140

Deze „onbestaanbare” heeft Eekhout ons bestaanbaar gemaakt door zijn knappe her-beelding van dien zonderlingen, diepzinnigen mensch.

Pastoor Poncke roept meerdere malen herinneringen op aan Uilenspiegel. Naar den aard zijn beiden stellig aan elkaar verwant, met dit verschil, dat de één is de lustige min of meer losbollige guit en de ander een fijnzinnig man bij wien spel èn ernst altijd een twee-eenheid vormen. Wij hebben zoo het gevoel, dat Eekhout, werkend aan zijn Uilenspiegel tot de conclusie kwam, dat déze nog gecompleteerd moest worden met een Uilenspiegel-van-dieper-water en daarvoor Poncke koos.

Een belangrijk deel van Poncke’s levensloop teekent de auteur in dit boek, dat tal van boeiende beschrijvingen bevat. Niet overal — vooral niet in het begin — is het verhaal even sterk en op sommige bladzijden is honderdmaal meer de dichter- dan de prozaïst-Eekhout aan het woord.

Een goed, zéker voor het Nederlandsche publiek, wat eigenaardig boek.

Vond de schrijver dat zelf ook? De voor een roman vrij lange inleiding doet zulks wel vermoeden. Daarin somt de auteur zooveel eigenschappen van „zijn” pastoor op; hij was — om maar een losse greep te doen — „een voortreffelijk priester, een vlijm realist, een merkwaardig grillig filosoof, de ziel van Damme, enz.” 7 Dat alles en nog meer vertelt de inleiding over den hoofdpersoon. Toen wij de laatste bladzijden van het boek hadden omgeslagen, hebben we ons de vraag gesteld of Poncke aldus tot ons gekomen was. We gelooven van niet heelemaal. Wat dat betreft zou een kortere inleiding minder hebben doen uitkomen, wat de schrijver van plan was te bereiken en nu bereikt hééft.

Samenvattend: geen actueel boek, geen boek dat de problemen onzer dagen naar voren brengt; wèl een boek, dat het in de diepte zoekt en veel devote levenswijsheid biedt. Een goed boek, maar o.i. niet de beste vrucht uit den rijken literairen tuin van Jan H. Eekhout.

j.g.k.