Pastoor Poncke tuurde hem na. …Een goed manneke, zijne boudheden wroegen hem, overdacht hij. Hij is wezenlijk een aasjen bezibberd. Voltaire schroeit hem niet zoo diep in het gemoed als ik bevroedde. De Evangeliën zullen hem redden van den Franschman. De wijn vermildde hem het hart. Mijn wóórd verrichtte het overige. Nu slokt de duisternis hem op, ik zie hem niet langer… Ik hoor zijn schred nog…
Pastoor Poncke porrelde den reusachtigen sloter in het slot.