Vreugde maakt argeloos. En zoo kon het geschieden, dat Pastoor Poncke, in het hart van het bosch gekomen, beminnelijk als immer het zestal verlompte, zwarte venten, dat rondom een hoogbrandend houtvuur geschaard zat, zijn knikkenden groet bood en onverwonderd passeerde. Op hetzelfde moment trad een zevende havelooze vent van achter een eikstam en snakte Socrates bij den teugel.
…
Laat Socrates toch vrij, alstubelieft… Ik begin waarlijk te gelooven, dat gij tot het rooversrot behoort… Het zij zoo. Doch zulks verleent u nog niet het recht een geestelijke te belagen. Koestert gij geen eerbied voor mijn kleed? Neen? Voor twee soutanen dan? Zie, ik heb er twee aan vanwege Katrijne heur zusterlijk inzicht… Neen? Voor mijn getonsuurde persoon? Evenmin? Voor twee toogen èn mijn gewijde persoon? Neen? Dat versta ik niet, dat versta ik niet…, hoofdschudde Pastoor Poncke.