Taart

Een roomtaart gelijk een toren wierd op tafel geplaatst en aangesneden.

— Ha, mijn vriend!, wendde Pastoor Poncke zich tot den dienaar, die hem op een wenk van den Baljuw den voorrank schonk der afname, — ha, ik prefereer dìt stuk en ik ben u erkentelijk. Pastoor Poncke had het grootste stuk uitverkoren .

Mijn-Heer Spiessens, wraakzuchtig, fluisterde vinnig:

— Maar Eerwaarde, gij bezoedelt de gunst van den voorrang door u het machtigst part toe te eigenen!

— Gij zegt? O!… Hoè had ik ànders moeten handelen, Mijn-Heer Spiessens?

— Het kleinste part prefereeren, zegt mij mijn geweten…

Maar… wat hebt gìj op uw schaalke, Mijn-Heer?

— Het geringste.

— Héé, wat laakt gij mìj dan? Gij hebt toch uw goesting geoogst, Mijn-Heer Spiessens?

bladzijde 64-65