— … God heeft mij, armzaligen dienstknecht, gehoor geschonken. Hij heeft mijn gebedswoord màchtig doen zijn. Sócrates, Sócrates: dat is een mirakel! Wie deden mirakelen? De Apostelen en de Heiligen. En al ben ik apostel noch heilige, niettemin bewerkstelligde ik een wonder en zulks duidt op een uitverkozenheid. Socrates! (Pastoor Poncke werd heel overmoedig!), ik wil het bestaan, deze uitverkozenheid te beproeven… nietwaar? : onderzoek alle dingen en… Socrates, ziet gij dien tronkboom daar bij de heg? Welnù…
Pastoor Poncke strekte de armen naar den wilg en uitte magisch:
— Tronk, in Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes: kom tòt mij!
De boom roerde zich niet.
— Socrates, zegde Pastoor Poncke spijtig, — het wil niet. Maar, héé, mijn Vriend, klaarde het hem, — als de boom niet tot Poncke wil komen, gaat Poncke-zelve naar den boom — dat is opterminst een even groot wonder!