bladzijde 203 204 205

Ons-Heer wankelt niet. Hij dient en houwt af wat nood doet. Socrates was voorbij. Vivat0 Socrates!, vermeende hij vermetel en schouwde uit naar den remplacant.

Hij sprak een ouden boer aan:

— Mijn vriend, waar staan hier de ezels te koop?

De boer lichtte hem in. Mijn-Heer Pastoor zou de ezels niet in veelvuldigheid ontwaren ter markt. Maar wanneer hij deze root paarden tenden liep, zou hij een boerke vinden met ’nen ezel.

Pastoor Poncke bedankte met een benedictie, drumde boud door een troppeling luidruchtige kooplieden, bereikte de aangeduide plaats en sloeg met het boerke aan het onderhandelen.

— Mijn vriend, die hier stelt ge te koop, nietwaar? Eens grondig bekijken. Hm, lager dan Socrates, hetgeen zijne voordeelen heeft. Hm, kruisloos. Een ongunstig omen, alhoewel… Leeftijd?, vraagde hij het boerke.

— Twaalf, zonder liegen, Mijn-Heer Pastoor. — Natuurlijk zonder liegen. Een man Gods beliegt men niet. Twaalf. Hm. Ik ben een kenner, weet ge! Twaalf. Zal mij rijkelijk overleven… Hoe heet hij?

— Pier, zegt mijn wijf.

— Gìj zegt het niet?

— Ja. Mijn wijf zegt het.

— Ik weet er alles van, mijn vriend. Ik versta u ten volle. Ik heb mijn Katrijne. Pìer. In recht roomsch: Petrus. Eenerzijds de rots, anderzijds de drie haneschreeuwen. Socrates liet geen ruimte voor uitgletsen… wìjsheid, zònder meer… nochtans, het is niet al goud wat blinkt… Help mij op deze petra,1 vriend. Geen katten in zakken. Ik ben gezeten. Danke. Hm. Niet onbehaaglijk. Minder breed dan de voorganger. Mijn brevier. Ei, ik liet het op de pastorij. Spijtig, want een keuring verrichtte men