— Er is geen kaas in huis, zegde Katrijne met een allerlaatste veeg over hare oogen. — Ik wilde vlieskens broodspek bakken…
— Ook wèl, Katrijne. Want kaas verzwakt de maag en beneemt u uw appetijt.
— Eh?, vraagde Katrijne.
— Wat meent ge, mijn dochter?
— Eerst zegdet gij, dat kaas…
— Katrijne, onderbrak Pastoor Poncke de maarte beleerend, — het eerste geldt voor het geval, dat er wezenlijk kaas aanwezig is, het tweede voor het andersomme.
Omtrent een week lang gelukte het Pastoor Poncke met de leugen aan Katrijne betreffende zijn lichamelijke gesteltenis mede zichzelve te beliegen, klampte hij zich fel eraan beet. Ei-lieve, er mangelde hem niets! Lustig brevierde hij de uitgestippelde rond. Warelijk monotoon was hem het landschap geworden. En dachten zijne duivelkens, dat zij kleineerende macht over hem bezaten? Contrarie, hij, Benedict Poncke was de machtige èn zijn engelbewaarder. En de maag? Heere, de fantazij van een mensch is bekwaam tot allerhand uitzinnigheden. Lig, per exempel, eens in uw polk en peins ik wil krieweling voelen aan mijn linkerkuit, pront in ’t midden: de krieweling dient zich onmiddellijk aan en naar willekeur vermoogt gij het haar te verplaatsen naar uw rechterkuit, uw bil, uw zijde… Nietwaar? Dit heet men in deftige, schimzuchtige Walloonsche kringen: suggestie. Dat met de maag stond gelijk aan de krieweling. In waarheid waart ge zoo gaaf lijk een lavoor.
Alzoo betoogde Pastoor Poncke, tot hij, aan het einde der gezegde week, genoopt wierd zijn inzicht te wijzigen en hij Socrates, op wiens zwijgzaamheid te betrouwen viel, filosofisch veropenlijkte, hoe hij zich ’laas, een suggestie gesuggereerd had, want dat