om op een stoel neer te zijgen gelijk een wrak. Zij toetste praktijkelijk ontallige volksche remedies, zonder verstilling te verwerven. Zij lette er zorgvuldig op, ’s uchtends het eerst de linkerkous aan te trekken en des avonds weêr het eerst uit; zij beschikte over een dozijn tooverformulen; zij knipte alle Vrijdagen hare nagels; in haar bandzak droeg zij bestendig vier mollenpootjes en zeven verschrompelde kastanjes; zij papte op de kranke wang, spoelde den mond met lauwe melk; zij roosterde kruiden op een vuurtest en ademde er gulzig den damp van in… Thans wendde zij de remedie aan van Eulalie van den Baljuw: zij maakte een breipriem gloeiend aan het einde en hield de hitte bij het oor aan den geplaagden kaakkant. Drie dagen bereids was zij ermee doende.
— Ik beklaag u diep, geloof mij, Katrijne-dochter, bemeewarigde haar Pastoor Poncke, thuiskeerend van de jongste breviering. — Wanneer ik u bezie en u verneem, constateer ik, dat mijne duivelkens kinderkens zijn bij de uwe.
— Ai-ai… !, kreunde Katrijne met den rooden priem bij het oor.
— Vermildert het nog niet, mijn dochter?
— Oei…, steunde Katrijne.
— ’Laas, ’laas!, stemde Pastoor Poncke met haar in. — Het is wederom de kies, indien ik het wèl heb?
— Ja-i, uitte Katrijne en zag haren meester aan gelijk een schaap, dat men kelen gaat.
— De naald dooft uit, wees Pastoor Poncke. Hij kuchte en hernam op egalen toon: — Katrijne, ik heb eens doorgedubt op die naaldremedie. Het dunkt mij, al zit gij honderd jaren alzoo, het zal niet loonen. Ik vergeleek daarseffens mijne duivelkens met de uwe. Ik koester namentlijk de meening, Katrijne-kind, dat de duivel u in de macht heeft en u voorzeker deerlijker molesteert