dan mij. De teenen vormen slechts den drempel tot den persoon, dien de duivel te belegeren beoogt. Bij u vocht hij zich reeds doortocht tot in het hoofd. Ik ga verder, luister. Het menschelijk lichaam, het stoffelijk gedeelte dan, geldt den duivel of zijne trawanten als een kostelijk slagveld. : Heb ik het vleesch, ik breek de ziel, luidt zijn leuze. En daar is veel van waar, Katrijne. Ei, gij denkt, nietwaar? : Eerwaarde ontsluiert mij eene theorie en theorieën verzweven vlot. Neen, Katrijne. Het is geen theorie van mij, doch wetenschap — wetenschap, welke ik alsvolgt exact baseer: alle vleesch, alle stof bijaldien, bestaat alleenlijk bij de gratie van geestelijke krachten. Vandaar de macht dier geestelijke krachten, witte of zwarte, over de stoffelijkheid. Geestelijke krachten bezorgen u wèl of wéé, naar gelang. Alle vleeschelijke pijn wordt gemeenlijk door een zwarte geestelijke kracht bewerkstelligd. Een der zwarte krachten heeft u overweldigd, willende een aanslag plegen op uwe ziel. Niet uw stoffelijke hand plus een roodgehitte naald is daarom bekwaam den juisten weerstand te bieden, maar de ziel, mijn dochter, de zìel! Met mijne ziel betoom ik mijne teenen, gìj moet met de ùwe uwe tanden breidelen. Anders gezegd, dochter Katrijne: gij moet bidden. Gebed redt, nietwaar? Hebt g’ al eens de onderhavige remedie beoefend? Neen, zeg ik u, — neen. De pijn verhinderde het u: de duivel, Katrijne. Het valt mij op, dat gij, lijdend, geen naam van eenige Heilige op de lippen neemt. „Ai!”, stoot g’ eruit en: „Oei!”. En dit hoorende, is er één, die grijnzende lacht: Lucifer, de helle-overste. Katrijne van Pastoor Poncke van Damme in uwe netten — welk een fraaie triomf! Ha, maar gij en ik zijn er nog, Katrijne! En Ons-Heer, niet te vergeten! Bid, mijn kind en de Booze zal wijken. Belooft ge mij te zullen bidden…?
— Ja-i…, kermde de maarte.