toog den toegang? Onmanierlijk, acht ik zulks. Danke, Katrijne, ge hoeft op niets te wachten. Het briefke zal ik seffens lezen. Danke, Katrijne.
Katrijne verwijderde heur. Pastoor Poncke ripte het epistel open. Het bleek hem door een vrouwehand geschreven. Hij las:
Eerwaardige Heer en Vriend,
Ach, er woekert een misbegrip tusschen u en mij. Ik sta eraan schuldig. Pardonneer mij, bidde ik U. Niet Uwe soutane wenschte ik ten onzent, doch U, Uw persoon, want meer dan Uwe soutane vereeren wij Pastoor Poncke-zelve. Kom gelijk gij wilt, hoedanig ook uitgedost. En kom dadelijk. Gij gaaft mij eene fijne lesse. Vergeef mij mijne vrouwelijke hoovaardije. Ik heb begrepen. Wij en de disch beiden U met ongeduld.
Me-Vrouwe Isabella ten Hoogdaele…
Pastoor Poncke stapte naar de keuken.
— Katrijne, dat briefke was van de Baljuwin. Ik moet naar het banket. Dat met de toog berust op een misbegrip. Gij hebt hem terug in de spinde opgeborgen? Danke. Het spijt mij voor hem, want de Baljuw weet het woord festijn in daad om te zetten. Het schijnt echter, dat ìk, Benedict Poncke, de genoodigde ben. Het zal láát worden, Katrijne. Dub niet op mij. Ik steek den sloter bij bij. Goênavond, en goênnacht, Katrijne.
Pastoor Poncke drukte den tik over de tonsuur, verzekerde zich van zijn gaanstok met elpenen bol, en verliet de pastorij. Amper had hij in de Baljuwhuizing de bel doen galmen of een der Baljuwsche huisdienaren opende hem. Hij trad binnen, duwde den goudgetresden dienaar zijn tik en stok in de handen:
— Ik vertrouw mijnen tik aan uw hoede toe. Veronachtzaam