Neen? Ik ook niet, Katrijne. ’t Zeggen is echter, dat zij alle andere wijnen diep in de schaduw stelt. Geloof er niet te veel van, Katrijne. De dingen waarover veel geklapt wordt door de menschen, mogen gerust uwen argwaan opwekken. De menschen roepen entwant lijk eenen kostelijken droom voor u op met hunne woorden — de werkelijkheid, dochter Katrijne, moet dan wel ontgoocheling baren. Droom en werkelijkheid zijn gansch verschillende zaken — ik beoog dìt, Katrijne: de werkelijkheid behelst nimmer eenigen droom, vermits g’ er uwe schenen aan kwetsen kunt. De droom, Katrijne… Ha, laat ik zwijgen. Silentium. Want, Katrijne, geheugt gij het u, dat ik gepasseerd jaar droomde met mijn bloote hiel in een glasscherf getrapt te hebben? En geheugt gij u, Katrijne, dat ik, den daarna komenden nacht, met mijne schoenen aan ter polk gegaan ben uit vreeze van nog ergere verwonding? Gij kunt u bijaldien eveneens in droom deerlijk en bloedig kwetsen, geloof mij. Danke, Katrijne. Ik weet, gij zorgt steeds voor een excellent gekookt eike. Laten wij bidden, dochter. Zij baden. Nadien brijzelde Pastoor Poncke, licht tikkend met den rug van zijn eetmes, den top van zijn eike, Katrijne beleerend:
— Niet minder broos als déze, Katrijne, is de schaal, welke het leven scheidt van den dood. Wees zulks gedachtig.
Katrijne knikte beamend.
— Juist, hernam Pastoor Poncke al lepelend en etend, — ik weet, gij zijt bevattelijk van hoofd. Gij zoudt een geleerde vrouw kunnen zijn, mocht ge bogen op een hechter geheugen. Hebt ge Socrates bereids gezadeld? Danke, Katrijne. Waar hebt ge ’t zoutpotteke? Ah hier. Danke. Wat ik vragen wilde, Katrijne-dochter: hoeveel eikes hebt ge deez’ morgen geoogst?
— Acht, eerwaarde, bescheidde Katrijne met vollen mond.