— Ei, waarde Notarius, welk is het vocht, dat uw beker bevat? Water? Wàter? Bevèstigdet gij mijn bevroeden niet, met geen mogelijkheid geloofde ik het.
Mijn-Heer Vercuyck kuchte eenige malen gewichtig.
— Mijn gestel…, ving hij aan.
— Tja, uw gestel. Meen niet, dat gij het bevordert door den wijn te verwerpen.
— Water is de beste der dranken…
— bij ontstentenis van den wijn. Voorzeker. Maar weet gij wat water in werkelijkheid is, Notarius?
— Water is… eh, water is…
— …de oervorm van den wijn, vulde Pastoor Poncke rad aan. — Wijn is water in zijne edelste positie. Denk op de bruiloft in Cana! Daar veranderde Jezus water in wijn. Zoude Hij er ooit aan gedacht hebben, het andersomme te bewrochten? Hoordet gij in uw leven, dat men water drinkt waar er wijn aanwezig is? Doch men drinke — ik hamerde er dozijnen werven op van den kansel —, men drinke met mate, dat spréékt. Welk een baat oogst een diepkranke somtemets door louter een bevochtiging van de lippen met een luttel wijns. Wijn kan men heeten: de essence van aarde, water en zon — een drie-eenheid, gelijk gij bemerkt, een tresoor ons door den Heer-God vanuit Zijne onmetelijke Liefde gespild. Den wijn verachten, Notarius, is eenigszins een ketterije, gij ziet het in, nietwaar? Ja, mijn inzicht is zoo eenvoudig lijk de oplossing van het raadsel: waarom een cirkel rond is! Héé, gij zijt met de oplossing ervan niet op de hoogte? Ook gìj niet, Mijn-Heer Spiessens? En gìj niet, Mijn-Heer Fonteyne? En gìj niet, Baljuw? En gìj niet, Me-Vrouwe? En gìj evenmin, Mijn-Heer Koeckaert? Héé, dan zal ìk het u zeggen. Een cirkel is rond, dewijl de Heere-God de maan niet vierkant wilde hebben. Ach, Vrienden, zijt gij filosofen, die een schamelen lach over entwat,