onderlijnende geste, de gewaarwording had, alsof hij elk moment in elkander zoude zijgen. Dan stutte hij zich schielijk op den kanselboord en voor zijn oogen wemelden de hoofden van zijn gehoor zot dooreen en de ramen rochten in zwaaiende beweging en de kerkpijlers wankelden.
Doch dit alles, men mocht het hachelijk heeten, telde hij geenszins erg, want licht verklaarbaar. Er mangelde hem entwat aan de maag. De maag weigerde haar taak. Zij toonde heur zelfs de mildste meelspijzen ongenegen en alsdan raakt g’ als maagdrager in hongersnood en er komt flauwte over u. Alle flauwten ten spijt echter, was zijn stem tot voor kort onaangetast gebleven, sermoende hij even geducht als voormaals, beheerschte zijn geest haar volstrekt, en het is eene natuurlijke zaak, dat de geest de stem beheerscht en eene onnatuurlijke, wanneer de maag invloed op haar uitoefent en haar geniepig ondermijnt, hetgeen thans plaats vond. Hoe gaarne liet hij haar lijk een onweer woeden over zijn parochianen, haar schudden aan hunne ruige gewetens, zoodat zij ’s avond zich de borst beklopten in overmaat van zonde-begrip! Ha, welk een faam verwierven zijne sermoenen! Zij hielden de wildste gasten in toom. Zijn woord wierd alom gevreesd. En alom bemind. ’Laas, vrees en minne begonnen te tanen. Zijn stem vulde het kerkgewelf niet langer, zij miste den noodigen klaren klank, zij reikte bij-lange-na niet meer tot de achterste rooten hoogmisgangers, die dikwijls deden gelijk de dooven en de hand aan het oor legden en den nek naarvoren rekten of entwat van onverschilligheid aan den dag legden. En in de achterste rooten bevonden zich uiteraard de zwartste zielen, de zwaarst te vermurwene. Na de jongste hoogmis, toen de kerk leeg lag, had hij, bij wijze van overtuigende proeve, Pruyck doen posteeren aan den westelijken kerkwand, had den kansel beklommen en gepoogd tegen Pruyck — wien hij last gaf de ooren af te sluiten