Pastoor Poncke wil zijn ezel Socrates verkopen en spreekt met iemand daarover.
— Ge wilt uwen ezel van de hand doen?
— Ik wil zulks, beaamde Pastoor Poncke. — Ik wil zulks, tot mijn leedwezen. Maar niemand hoort naar mij. Hoe eigenlijk verkoopt men zijn Socrates, weet gij het wellicht?
— Zekerlijk, uitte de vent rap. — Laat het maar aan mij over, Eerwaarde.
…
Ezels bleken evenwel uiterst karig aanwezig, wellicht, die eene uitgeweerd, in het geheel niet. Hij stelde overal vragen en ontving telkens een vruchteloos antwoord.
…
Heer-God, bestel mij, uwen nederigen knecht, een Socrates —, ontferm U mijner, alstubelieft!
Amper had hij de smeeking beëindigd of hij vernam, boven het marktgedruisch uit, een schreeuwende stem:
— Wie heeft er goesting in dezen ezel? Hij mèlde zich voor het te laat is, ik had hem al honderd keeren kwijt kunnen zijn! Ah, welk een machtig beest! Sterk lijk een hengst! Willig lijk een lam! Gezond lijk een snoek! En tegen geringen prijs! Liefhebbers, hìer moet ge zijn —, boeren, mulders, haast u! Welk een machtig beest! Welk een machtig beest!!
Pastoor Poncke dwong druistig een paar boeren opzij. De Heer-God verhoorde zijne smeeking zóó onmiddellijk als ware hij, Benedict Poncke, Hem uitzonderlijk welgevallig. Welk een fraai dier zou het door den Heer-God aangeprezene zijn! Socrates, Socrates, hoe zult gìj erbij in het Niet belanden — al zal de heugenis aan u innig voortleven. Zwijgt de roeper nu ineenen! Goddank, ik hoor hem nog. Maar het klinkt wijder weg. Een Teeken Gods herhaalt zich nimmer. Nochtans trekt het gelijk zeilsteen. De roeper roept nog…
Gesmoorder klonk het roepen thans.
Gejaagd spoedde Pastoor Poncke zich voort, mompelde duizend „Verschooningen” vanwege zijn ruig baanbreken en zijn blik zocht rusteloos.
En daar klonk het geroep, hetwelk hij „een psalmodieeren” roemde, wederom nabijer en heller op. Pastoor Poncke’s puntige ellebogen porden in ribben en lenden en er wierd gevloekt. Het raakte hem niet. Een groot geluk golfde hem door de ziel. En dan stond hij eensklaps voor den roeper en den ezel van dien roep, stond zoo star gelijk Socrates te staan placht… vóór Sòcrates!