O God ende mensche in een gheboren! Ende u Maria maghet wt vercoren! Van mirre ic u presentere Mine offerhande, als die ghere In u ghelove te volstane, Ende nemmermere uws dienst af te gane; Want ic ghelove in alder tijt, Here, dat ghi God ende mensche sijt.
De koningen waren veelal mannen uit de armenbuurt, mager en bleek van wezen door de ontbering en wanneer het zingen tenden was, uitten zij hunne klachten en Pastoor Poncke zegde hun toe, dat zij een paar bussels hout mochten komen halen en beschonk hen met eenige stuivers. Hij zou zich dien dullen winter welhaast ijdel aan munt geven, Damme’s herder en ijdel aan hout en ijdel aan proviand. Op Katrijne heure murmuraties lette hij niet: — Verhongeren, Katrijne, doet een kind Gods zoo fluks niet en wat schaadt u en mij een beetje grondig vasten? Vastte Ons-Heer niet veertig dagen volledig in de woestijn? En vastten de Heiligen niet kloeker dan gij en ik het ooit zullen bedrijven — per exempel Sinte Franciscus? Daarbij, Katrijne-dochter, een uitgelezen maarte gelijk gij zal voorzeker ervoor waken, dat ons altijd nog een schelleken brood rest met iet erop, nietwaar? Ik bouw op uw waakzaamheid, want ik noch gij zijn geroepen het getal Heiligen met ons te doen wassen. Elk kenne in het leven zijn preciese stee. Doe open, Katrijne, mopper niet over wat sneeuw in uw gang, ik hoor daar alweder koningen op den stoepsteen!
En Katrijne, zij het leede, liet de deunende koningen in de pastorij en met overgave luisterde Pastoor Poncke naar hun melodij. Bijtijden, indien de zangers, volgens zijn inzicht, de liedkunst