Pastoor Poncke was een devoot man, een voortreffelijk priester, een vlijm realist zoo ’t van noode scheen, en een merkwaardig en grillig filosoof. Als filosoof behoort men hem mogelijk te voegen bij de sofisten. Neen, beter is het, te zeggen, dat hij was een droomer, een dichter en als dichter een speler. Pastoor Poncke was de dichter (de filosoof) van het schijnlijke. Uit deze houding sproten zijne eigenaardige daden voort. Hij be-leefde het schijnlijke, het groeide bij hem tot eene onomstootelijke logische wezenlijkheid, waarvan de konsekwentie hem menigwerf schade bezorgde. Maar hij leed elk ongerief effen blijmoedig. Hij erkende nu eenmaal de wetten van het spel, hetwelk hij, als het ware passief, speelde met een geweldigen ernst — en zulks dus geheel anders dan de spotzuchtige Uilenspiegel, van wiens bloed ontegenzeggelijk iets brandde in het zijne. 6-7